Digitale Agenda getoetst – GroenLinks-PvdA

Eindoordeel 

Digitalisering krijgt bij GroenLinks-PvdA zichtbaar hoge prioriteit met een eigen hoofdstuk, duidelijke sturingsvoorstellen en stevige waarborgen rond rechten en veiligheid.

De sterkste punten zijn de centrale regiekeuze (minister en digitale comptabiliteit), toegankelijkheid en niet-digitaal alternatief, een robuuste AI-kaderzetting (verboden, labeling, geen gedwongen datadeling) en een maatschappijbrede cyberaanpak. De inzet op dataportabiliteit en open source/hardware adresseert machtsconcentratie en sluit aan bij publieke waarden.

Waar winst te halen valt, is het institutionaliseren van de leercirkel die Zuurmond vraagt (PDCA met doorzettingsmacht en radicale openbaarheid), het verplicht herleidbaar maken van elke geautomatiseerde beslissing, en het expliciet verankeren van persistentiewaardig bewaren. Tot slot is de financiering op dit dossier nog te globaal: de begrotingsfilosofie is helder, maar het digitale hoofdstuk vraagt een concreet meerjarenbedrag, dekking en fasering, inclusief structurele middelen voor toezicht en beheer. Dat maakt de ambities niet alleen wenselijk, maar ook uitvoerbaar en toetsbaar.

 


Hieronder staat mijn beoordeling van het GroenLinks-PvdA -verkiezingsprogramma op het thema digitalisering. Ik hanteer hetzelfde toetsingskader zoals ook voor de andere verkiezingsprogramma’s, spiegel aan Dwars door de orde en kijk vanuit mijn MIA-perspectief.

 
A. Visie, politieke rol en leercyclus

Digitalisering heeft bij GroenLinks-PvdA een eigen hoofdstuk en duidelijke politieke positionering: een minister van Digitale Zaken en een Digitale Comptabiliteitswet om rijksbreed overzicht en sturing te organiseren. Dat is een stevige centrale regierol en een expliciete keuze voor “één digitale overheid”. Tegelijk blijft de leercyclus—plan-do-check-act tussen beleid, uitvoering, toezicht en kennis—meer impliciet; de tekst verwijst naar betere informatiehuishouding (o.a. Woo-termijnen halen wat feitelijk een resultante is van een goede informatiehuishouding), maar werkt niet uit hoe inzichten systematisch terugvloeien naar beleid. Dwars door de Orde bepleit juist het institutionaliseren van zo’n PDCA-lus en doorzettingsmacht over de i-functie; die vertaling naar concrete spelregels zou de regie geloofwaardiger maken.

 
B. Rechten, inclusie en toegankelijkheid

De prioriteit voor toegankelijkheid en inclusie is helder: overheidswebsites naar A-status (hoogste status volgens de Nederlandse Toegankelijheidsverklaring), altijd een niet-digitaal alternatief, en structurele aandacht voor mediawijsheid/digitale geletterdheid (met financiering van plekken als bibliotheken). Dat zet de menselijke maat aan de voorkant van het stelsel. Het programma adresseert ook de rechtspositie van burgers in een digitale keten via het hoofdstuk rechtsstaat: recht op behoorlijk bestuur, motivering, inzage en het uitgangspunt dat besluiten met grote impact niet volledig door een algoritme/AI worden genomen. Deze combinatie van toegang én rechten is sterk; de volgende stap is het expliciet koppelen van die rechten aan reconstructie van de informatiepositie op het beslismoment, zodat uitleg en herstel altijd herleidbaar zijn.

 
C. Informatiehuishouding, openbaarheid en privacy-by-design

Met de Digitale Comptabiliteitswet, inzet op betere informatiehuishouding en het sneller halen van Woo-deadlines zet het programma de deur open naar openbaarheid-by-design. Voor echte systematiek is echter meer nodig: een informatiearchitectuur met een informatiecatalogus en duidelijke afspraken over persistentiewaardig bewaren (welke informatieobjecten, hoe lang, met welke waarborgen), zodat openbaarheid, privacy, archivering en verantwoording standaard zijn ingebouwd en niet achteraf worden “gefixt”. Het programma sluit logisch aan op Zuurmonds pleidooi voor bronregistraties en PDCA-leren—maar het vraagt nog om expliciete verankering in wet/beleid.

 
D. AI en geautomatiseerde besluitvorming

De lijn is scherp: verboden voor risicovolle toepassingen (realtime gezichts-/emotieherkenning), labelplicht voor AI-content, en geen gedwongen datalevering voor modeltraining. Toezichthouders krijgen meer bevoegdheden en middelen en er komt strakker toezicht op transparantie, uitlegbaarheid en discriminatie; in de rechtsstaat-paragraaf wordt vastgelegd dat zware besluiten niet door algoritmen alleen mogen vallen. Dit is wezenlijk en in de kern wenselijk. Wat het nog sterker zou maken: verplicht uitleg- en herstelkader per individueel besluit, inclusief de eis dat elke uitkomst reconstrueerbaar is uit de toen geldende informatie en regels (informatiepositie) —zodat rechten niet alleen bestaan op papier, maar in de praktijk kunnen worden afgedwongen.

 
E. Veiligheid en weerbaarheid (maatschappijbreed)

De aanpak is breed en realistisch: landelijke cyberaanpak, oefening en training bij vitale partijen, capaciteit voor politie, en ondersteuning van bedrijven tegen ransomware en online fraude. Dit past bij een maatschappijbrede weerbaarheidsopgave. De samenhang met informatieklassen, offline fallbacks en het persistentiewaardig vastleggen van cruciale informatie verdient nog explicitering, zodat herstel en continuïteit ook onder stress gegarandeerd zijn.

F. Macht, afhankelijkheden en soevereiniteit

Het programma kiest nadrukkelijk voor machtsbegrenzing van platforms: dataportabiliteit als standaard, onderzoek naar marktmacht, en het democratiseren van soft- en hardware via steun voor open source. De Rijksoverheid stelt zich op als grote, sturende afnemer en omarmt een Nederlandse AI-fabriek/taalmodel—een strategische capability-keuze. Deze richting is consistent; om lock-in te voorkomen horen daarbij wel harde exit-rechten, open interfaces en portabiliteit als inkoopvoorwaarde. Dat staat nu nog vooral in beginselen, niet als verplichtend kader.

 
G. Openheid, standaarden en ontwerpprincipes

De ambitie om open source/hardware te stimuleren en publieke digitale ruimte te ontwikkelen geeft richting aan “open, toetsbaar en publiek”. Het programma zou hier één stap verder kunnen gaan met het expliciete principe “open standaarden & open source, tenzij” plus pas-toe-of-leg-uit (sinds 2020 al het rijksuitgangspunt). Dat is geen productkeuze maar een politiek ontwerpprincipe dat interoperabiliteit, portabiliteit en verantwoording structureel afdwingt, en prima past bij de eigen accenten op democratisering en publieke waarden.

H. Uitvoerbaarheid, toezicht en adaptiviteit

Het trio ministeriële regie – comptabiliteitswet – sterke toezichthouders is een goed startframe. De stap naar adaptief besturen vraagt nog expliciet beleid: klein beginnen, openbaar meten, periodiek herijken, en waar nodig stoppen of bijsturen. Dwars door de Orde vraagt schaalsprong in doorzettingsmacht over de i-functie (CIO 3.0) en in radicale openbaarheid; die besturingslaag maakt het verschil tussen goede intenties en een lerend systeem dat fouten vroeg corrigeert. Ten slotte: persistentiewaardig selecteren en herleidbaarheid in ketens,  op basis van informatieposities, verdienen een expliciete plek, omdat ze de praktische basis vormen onder recht op uitleg en herstel.

 

Financiering.

GroenLinks-PvdA schetst een duidelijke financieringsaanpak: doorrekening door CPB/PBL, trendmatig begrotingsbeleid, langetermijninvesteringen en dekking via vermogen, winst en vervuiling.
Voor de digitale agenda zelf (ministeriële regie, toezichthouders, publieke digitale ruimte, AI-capabilities, cyberaanpak) ontbreken bedragen, fasering en structurele dekking per maatregel. De richting is duidelijk en past bij de totale begrotingsfilosofie. Voor realisme en toetsbaarheid is een meerjarenbegroting nodig met expliciete posten voor toezicht/handhaving, beheer en doorontwikkeling.

Zie ook:

  1. Analyse van het Verkiezingsprogramma van NSC
  2. Analyse van het Verkiezingsprogramma van VVD
  3. Analyse van het Verkiezingsprogramma van GroenLinks-PvdA
  4. Analyse van het verkiezingsprogramma van PVV
  5. Analyse van het verkiezingsprogramma van BBB.
  1.